Het monetaire beleid van centrale banken en overheden overal in de wereld is, zoals iedereen weet, terug te voeren op de denkbeelden van John Maynard Keynes. Wat niet iedereen beseft is dat diens ideeën niet alleen onzinnig en destructief zijn maar ook totalitair en fascistisch.
Keynes’ belangrijkste werk, de “General Theory” uit 1934, was een frontale ideologische aanval op het kapitalisme. De fundamentele oorzaak van de depressie van de jaren dertig was volgens Keynes dat de kapitalisten het kapitaal bewust schaars hielden, dus doelbewust “onderinvesteerden”. Dat deden ze omdat ze wisten dat er anders “overproductie” zou ontstaan en ze niet genoeg rendement meer zouden maken op hun investeringen.
Zoals de econoom Henry Hazlitt (van de “Oostenrijkse” school) eind jaren vijftig opmerkte in zijn boek “The Failure of the New Economics” – een vernietigende kritiek op de “General Theory” – greep Keynes hierbij terug op aloude noties van de 17e eeuwse mercantilisten en denkers als Bernard Mandeville, Thomas Malthus en Karl Marx.
De mercantilisten – nationalistische voorstanders van een door de staat geleide economie – geloofden, net als onze huidige beleidsmakers, dat welvaart wordt veroorzaakt door consumptie. Zij verkondigden, in de lovende woorden van Keynes, “het belang van uitgaven aan luxe goederen en het kwaad van de spaarzaamheid”. Als rijke mensen in weelde baadden, was dat volgens de mercantilisten “goed voor de economie”.
Adam Smith rekende in de 18e eeuw in The Wealth of Nations al af met deze ideeën. “Ieder spaarzaam mens dient het algemeen belang”, verklaarde hij.
Smith wees er op dat de groei van welvaart afhangt van de mate waarin mensen meer produceren dan ze consumeren, met andere woorden, van besparingen. Die kunnen namelijk worden ingezet om de productiecapaciteit en arbeidsproductiviteit te vergroten.
Tijdgenoot Thomas Malthus was het daar niet mee eens. Hij meende dat de voortgaande economische ontwikkeling onvermijdelijk zou leiden tot een toestand van algehele overproductie. De productie moet op een gegeven moment tegen haar grenzen oplopen, zei Malthus, omdat de vraag naar goederen altijd beperkt zal zijn. Als bedrijven hun producten niet meer kwijt kunnen, slaat de groei om in recessie en werkloosheid. Dit kan alleen worden voorkomen als de staat “de vraag” kunstmatig bevordert.
“Financiële terughoudendheid vergroot de kans dat de totale vraag daalt en daarmee de welvaart wordt aangetast” J.M. Keynes
De Franse econoom Jean-Baptiste Say bestreed deze Malthusiaanse notie met zijn beroemde “wet” (de wet van Say) uit 1803. Say stelde dat productie zijn eigen vraag creëert omdat mensen uiteindelijk produceren om te consumeren. Uiteraard is het mogelijk dat er “overproductie” ontstaat van bepaalde goederen, maar er is geen reden om aan te nemen dat er een algehele overproductie ontstaat, omdat mensen altijd weer nieuwe en andere behoeften ontwikkelen. Zolang vraag en aanbod maar de kans krijgen zich aan elkaar aan te passen, door vrije prijsvorming, hoeft dus voor een algehele recessie niet te worden gevreesd.
Zoals de (min of meer) liberale intellectueel John Stuart Mill het idee van Say verwoordde: “Wat een land nodig heeft om rijker te worden, is nooit consumptie, maar productie. Waar productie heerst, kunnen we er zeker van zijn dat er geen tekort is aan consumptie. Produceren impliceert dat de producent wil consumeren; waarom zou hij zichzelf anders nodeloos werk bezorgen?”
*
Hier lijkt geen speld tussen te krijgen, maar Keynes verwierp deze klassieke economische inzichten. Hij kwam met een eigen, pretentieuze economische “wet”, de “consumption function”, die erop neerkomt dat er een “kloof” bestaat tussen de hoeveelheid goederen en diensten die een gemeenschap wenst te consumeren en het productievermogen van die gemeenschap – een kloof die bovendien groter wordt naarmate de gemeenschap welvarender wordt.
Oftewel, naarmate mensen een hoger inkomen hebben, sparen ze relatief meer dan mensen met een lager inkomen (Keynes legde deze waarheid als een koe vast in een onzinnige wiskundige vergelijking, als zou er een exacte relatie bestaan tussen deze twee grootheden) en door deze toenemende spaarzin stokt de economische groei. Voor Keynes was dit hèt grote probleem van de moderne economie.
“Financiële terughoudendheid vergroot de kans dat de totale vraag daalt en daarmee de welvaart wordt aangetast”, schrijft hij. “Bovendien, hoe meer we van tevoren hebben voorzien in onze consumptie, hoe moeilijker het wordt om nog dingen te vinden waar we in moeten voorzien, en des te groter wordt onze afhankelijkheid van huidige consumptie als een bron van vraag. Maar hoe groter onze inkomsten, des te groter is helaas de kloof tussen onze inkomsten en onze consumptie.”
De menselijke neiging tot spaarzaamheid stort ons dus in een crisis, volgens Keynes. De kapitalisten ervaren dit aan den lijve – zij zien het rendement op hun investeringen teruglopen en reageren door hun investeringen terug te schroeven. Daar komt dan nog bij dat particuliere investeerders volgens Keynes sowieso kortzichtig, dom en irrationeel zijn en dus geen goede hoeders van het kapitaal.
De oplossing is volgens hem dan ook om het kapitaal in handen te brengen van de staat, die vervolgens bepaalt wat en hoeveel er dient te worden geïnvesteerd. Hij noemt dat letterlijk de “euthanasie van de rentenier en de euthanasie van de cumulatieve onderdrukkende macht van de kapitalist om de schaarste-waarde van het kapitaal te exploiteren”. Als die “euthanasie” zich heeft voltrokken, en de productie is genationaliseerd, dan, zegt Keynes – in Marxistisch-utopistische stijl – zal er “binnen één generatie” een overvloed aan kapitaalgoederen zijn (en daarmee ook aan consumptiegoederen) en zal er een definitief einde komen aan werkloosheid en armoede.
“Het bouwen van piramides, aardbevingen, zelfs oorlogen kunnen ertoe leiden dat de welvaart wordt vergroot …” J.M. Keynes
Met andere woorden, door de kapitalisten te onteigenen belanden we in één keer van een toestand van schaarste in een wereld van totale overvloed – dankzij de staat. Zoals Hazlitt schrijft: “Het idee dat we op de een of andere manier een systeem kunnen ontwerpen waarin geen schaarste bestaat komt neer op een geloof dat de overheid een permanente utopie kan creëren door op een paar knoppen te drukken. Het verschilt in niets van een geloof in een magisch fantasieland.”
Zolang die ideale toestand echter nog niet is bereikt, adviseert Keynes om de crisis te lijf te gaan door de “vraag” te stimuleren: met inflatie, kredietexpansie, verlaging van de rente, het hoog houden van de lonen (een belangrijke, populistische boodschap van de “General Theory” was dat loonsverlagingen nutteloos zouden zijn) en hogere (overheids)uitgaven.
Het maakt volgens Keynes totaal niet uit waaraan de staat geld uitgeeft, als er maar geld wordt uitgegeven: “Het bouwen van piramides, aardbevingen, zelfs oorlogen kunnen ertoe leiden dat de welvaart wordt vergroot …”, beweert Keynes. Hij schrijft bijvoorbeeld dat het heel dom is geweest dat er maar één spoorlijn is gebouwd van Londen naar York. Als we meerdere spoorlijnen zouden bouwen – net als de Egyptenaren piramides bouwden en de European in de Middeleeuwen kathedralen – dan zou er geen werkloosheid en armoede meer zijn. Maar dat zou alleen lukken als het kapitaal in handen komt van de staat.
Keynes verpakte deze onzinnige ideeën in abstracte formules die perfect van pas komen voor planners en bureaucraten die de economie willen besturen door aan knoppen te draaien – de knop van de rente, of de geldhoeveelheid, de consumptie, de inflatie, de staatsschuld.
Zoals Hazlitt de Keynesiaanse wereld omschrijft: “Geen enkele bedrijfstak krimpt in of ontslaat mensen omdat de vraag naar zijn producten terugloopt … Geen processen, machines of fabrieken worden nutteloos door nieuwe methoden of uitvindingen … Iedere bedrijfstak … brengt een homogeen, onveranderlijk product voort en kan additionele arbeid inhuren uit een soort homogene arbeidersvoorraad. Er bestaat niet zoiets als een overschot of tekort aan gespecialiseerd vakmanschap. Werkloosheid is louter het gevolg van ‘onvoldoende koopkracht’ en kan worden verholpen door die koopkracht te vergroten …”
*
De “General Theory” van Keynes werd een doorslaand succes, niet omdat het een wetenschappelijk overtuigend verhaal was, maar omdat zijn visie, anders dan die van Mises en Hayek, aansloot op de collectivistische tijdgeest van de jaren dertig. Nationalisme en socialisme waren – in het oosten en westen – de dominante ideologieën; liberalisme en individualisme werden in deze jaren algemeen verguisd.
Keynes was dan ook een overtuigd aanhanger van centrale planning. In het voorwoord van de Duitse vertaling van de “General Theory”, die in 1936 tijdens het regime van Hitler verscheen, schreef hij dat zijn economische theorie “veel eenvoudiger aan te passen is aan de condities van een totalitaire staat” dan aan “de condities van vrije concurrentie”.
Hazlitt omschrijft Keynes als een van ‘s werelds meest “hartstochtelijke pleitbezorgers” van fascistische ideeën. Keynes liet zich positief uit over Sir Oswald Mosley, de grondlegger van het Britse fascisme en prees Mussolini. Al in 1926 had hij zich in een essay, met de veelzeggende titel The End of Laissez-Faire, een aanhanger betoogd van centrale planning.
In een artikel uit 1933, met de nog veelzeggender titel National Self-Sufficiency, deed hij er nog een schepje bovenop met een openlijk pleidooi voor nationalisme en protectionisme. “Ik sympathiseer … meer met degenen die de economische betrekkingen tussen landen willen minimaliseren dan zij die dit willen maximaliseren”, schreef Keynes. “Laat goederen in eigen land worden gemaakt (“be homespun”) waar dat redelijkerwijs en praktisch mogelijk is, en bovenal, laat financiën primair nationaal zijn.”
Het liberalisme had volgens Keynes afgedaan: “Het decadente internationale maar individualistische kapitalisme, waarin wij onszelf vonden na de Oorlog, is geen succes. Het is niet intelligent, het is niet mooi, het is niet rechtvaardig, het is niet deugdzaam – en het werkt niet (“doesn’t deliver the goods”). Kortom, we houden er niet van en we beginnen het te verachten.”
*
De ideeën van Keynes leiden niet alleen tot een ondermijning van onze welvaart maar ook tot een aantasting van ons recht en ons vermogen om over ons eigen leven te beschikken.
Welvaart is het vermogen van mensen om in hun behoeften te voorzien. Dat kan behoefte zijn aan een auto of een t.v., maar ook aan vrije tijd, vakantie, wandelen, dieren verzorgen, gezond eten, koken – of misschien het uitstellen van je eigen behoeftenbevrediging ten behoeve van je kinderen, of aan een duurzaam leven met zo min mogelijk consumptie. Het fantastische van de vrije markt is dat de “consumenten” – wij burgers in onze hoedanigheid van “consument” – de baas zijn. In een vrije markt zijn wij het die bepalen wat we willen, hoe we ons geld willen besteden, óf we het willen besteden. “Producenten” moeten zich aan onze wensen aanpassen, anders redden ze het niet.
Maar het systeem van Keynes biedt politici, bankiers en bureaucraten alle mogelijkheid om hun wil door te drijven en onze wensen te negeren. Om “piramides” te bouwen, of het moderne equivalent daarvan, projecten die niet tegemoet komen aan de werkelijke behoeften van mensen en waarmee enorme hoeveelheden schaars kapitaal en schaarse middelen worden verspild.
“Het decadente internationale maar individualistische kapitalisme, waarin wij onszelf vonden na de Oorlog, is geen succes.” J.M. Keynes
Of om onze financiële autonomie te ondergraven, door permanente inflatie te creëren en daarmee de waarde van ons bezit uit te hollen; om ons te drijven tot “consumptie” en leningen, die “goed zijn voor de economie”, waarmee wordt bedoeld goed voor bankiers en bureaucraten, maar niet goed voor ons, de mensen die de economie eigenlijk zou moeten dienen.
De vrije markt wordt er vaak van beschuldigd de consumptie aan te jagen. Maar dat doet ons staats-geleide Keynesiaanse financiële systeem, niet de vrije markt. Mensen die vrij zijn kunnen zelf bepalen wat ze met hun geld en leven willen doen en hoeveel en op wat voor manier ze willen “consumeren”.
Denk je eens in hoeveel mooier en rustiger het leven voor de meesten van ons zou zijn als prijzen zouden dalen in plaats van stijgen, zoals in een vrije markt het geval zou zijn. Hoeveel meer zekerheid en stabiliteit we zouden ervaren als we niet waren onderworpen aan de willekeur van monetaire machthebbers die met een enkele druk op een van hun knoppen de economie overhoop kunnen gooien.
De moraal: de financiële macht van onze overheden en centrale banken, en het Keynesiaanse beleid dat zij voeren, is fascistisch en totalitair, een grove schending van individuele vrijheid en rechten.
NB: Bovenstaande tekst is grotendeels afkomstig uit mijn boek De Staat Voorbij dat in 2017 is verschenen bij Uitgeverij Aspekt. Het boek is verkrijgbaar via officiële verkoopkanalen maar kan ook bij mij worden besteld met korting. karel@thefriendlysociety.nl