De nationale democratie is een vorm van dictatuur die onverenigbaar is met individuele vrijheid.
In ons boek De Democratie Voorbij (2011), betogen Frank Karsten en ik dat democratie een vorm is van dictatuur.
Wij stellen dat in een nationale democratie alle belangrijke beslissingen in de maatschappij centraal worden genomen, door de Staat, die daarmee vrijwel volledige controle heeft over de economie en de samenleving als geheel. Dat heeft volgens ons allerlei nadelige gevolgen: individuele vrijheid wordt beknot, economische groei wordt gesmoord door bureaucratie en belastingen, zorg en onderwijs gaan gebukt onder regelzucht, enzovoort.
Dat laatste kunnen veel mensen nog wel volgen, maar het idee dat democratie een vorm is van dictatuur is voor de meesten een brug te ver.
Sterker, veel mensen mogen dan vinden dat er van alles mis is met hoe onze samenleving wordt bestuurd, zij zien dit niet als een gevolg van het democratische systeem, maar eerder andersom, als het gevolg van een gebrek aan (daadwerkelijke) democratie. Ze vinden juist dat we méér democratie zouden moeten hebben.
Ik wil in dit artikel proberen te laten zien dat democratie wel degelijk een vorm van dictatuur is en dat dit ook de reden is voor veel van de maatschappelijke en economische misstanden in onze maatschappij.
*
In een democratie mag je stemmen op wie er in de regering komt, die vrijheid heb je, maar daarmee heb je nog geen invloed op de besluiten van de regering waar jij aan moet gehoorzamen. Sowieso heb je met jouw ene stem al bijna niets te zeggen over wie er in de regering komt, maar als een regering eenmaal is geïnstalleerd, kan zij “soeverein” beslissingen nemen, zonder zich verder te bekommeren over wat jij daarvan vindt.
De democratisch gekozen regering kan alle wetten aannemen die zij wil. Zij kan bepalen hoe zorg, onderwijs en andere “publieke sectoren” worden georganiseerd en hoeveel geld daar naartoe gaat, hoeveel belasting jij moet betalen, hoeveel je moet afdragen aan sociale premies, op welke uitkeringen je “recht” hebt, en onder welke voorwaarden, wat je in het openbaar mag zeggen, op welke leeftijd je alcohol mag drinken, enzovoort. Zij kan zelfs een oorlog beginnen en jou verplichten daar aan mee te doen. Allemaal zonder dat jij daar verder nog iets over hebt te zeggen.
De meeste politieke filosofen uit het verleden beschouwden om deze reden democratie dan ook vanzelfsprekend als een dictatuur. Democratie, dat was “de tirannie van de meerderheid” – dat was al de mening van Aristoteles (Politika 1292 a) en velen zeiden het hem na. Dat in een democratie “de meerderheid” ook daadwerkelijk regeert, is uiteraard slechts theorie. In de praktijk neemt een kleine minderheid, die geacht wordt de meerderheid te vertegenwoordigen, de beslissingen. Maar dat doet er niet zoveel toe: in beide gevallen is er sprake van dictatuur. Er wordt immers over mensen beslist, zonder dat zij daar verweer tegen hebben.
Volgens mij valt op deze omschrijving van democratie weinig af te dingen – en dit was tot niet zo lang geleden ook de breed gedeelde mening over democratie onder politieke denkers.
Tegenwoordig zien de meeste denkers – de meeste mensen – dit echter anders. Democratie wordt door vrijwel niemand meer beschouwd als een vorm van dictatuur. Integendeel, het wordt juist gezien als synoniem aan politieke vrijheid.
Het argument dat daarbij soms wordt gebruikt is dat in ons moderne democratische systeem niet simpelweg “de wil van het volk” regeert. In onze democratie, zo wordt gezegd, bestaan mechanismen die de minderheid, en de rechten van het individu, beschermen. De macht van de regering wordt door die mechanismen ingeperkt. Daarom kun je democratie geen dictatuur noemen.
Een cruciaal beschermingsmechanisme is de vrijheid van meningsuiting die in een democratie zou worden gewaarborgd. Het College voor de Rechten van de Mens stelt op zijn website: “Het recht om in vrijheid een mening te kunnen vormen en deze ook in vrijheid te kunnen uiten, zijn absolute voorwaarden voor een democratische samenleving.”
Ook de grondwet wordt vaak genoemd als een mechanisme dat de macht van de regering zou beperken. In een “constitutionele democratie” word je door de constitutie beschermd tegen de tirannie van de meerderheid, is het idee.
Verder hebben we een “onafhankelijke” rechterlijke macht, die de speelruimte van democratisch verkozen politici beperkt. Deze berust op de zogeheten scheiding der machten, de trias politica, een idee van de Franse denker Montesquieu. Dit houdt in dat de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht gescheiden zijn. De wetgevende macht is het parlement, de uitvoerende macht de regering, de rechterlijke macht is een onafhankelijke instantie die er op toeziet dat de wetten correct worden toegepast.
Kofi Annan, voormalig secretaris-generaal van de Verenigde Naties, heeft de heersende visie op democratie als volgt verwoord: “Democracy is not just about one day every four or five years when elections are held, but a system of government that respects the separation of powers, fundamental freedoms like the freedom of thought, religion, expression, association and assembly and the rule of law … Any regime that rides roughshod on these principles loses its democratic legitimacy, regardless of whether it initially won an election.”
Nu kun je een begrip als democratie natuurlijk op allerlei manieren definiëren, maar het lijkt me tamelijk arbitrair om de scheiding der machten, de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van godsdienst, de “rule of law” (de rechtsstaat) en dergelijke, als kenmerken van democratie op te vatten. Wat hebben deze zaken te maken met “de wil van het volk” of “regering door het volk”, wat democratie uiteindelijk is?
Het is eerder andersom. Dit zijn niet-democratische mechanismen waarmee wordt gepoogd mogelijke uitwassen van democratie te bestrijden.
Wat als 80% van de bevolking vindt dat andere religies dan de heersende religie moeten worden verboden en de regering voert deze wens uit? Is dat ondemocratisch? Zo’n besluit is onliberaal, een schending van de individuele vrijheid, ja, maar niet ondemocratisch. Het vertegenwoordigt wel de wil van het volk.
Andersom, een regering die deze wens van 80% van de bevolking zou negeren, kun je moeilijk democratisch noemen. Liberaal ja, democratisch nee.
Het lijkt mij redelijk om democratie te definiëren als een systeem waarin alle burgers recht hebben om te stemmen over wie er mogen regeren (en recht hebben om politieke partijen te vormen om mee te doen aan die verkiezingen).
Dat is ook de definitie die wordt gehanteerd door gezaghebbende moderne denkers als Francis Fukuyama en Samuel P. Huntington, intellectuelen waar ik verder niets mee heb overigens. “Democratie is het universele recht om deel te nemen aan de politieke macht, dat wil zeggen het recht van alle burgers om te stemmen en te participeren in de politiek”, schrijft Fukuyama. “Een land is democratisch als het volk het recht heeft zijn eigen regering te kiezen in periodieke, geheime verkiezingen met verschillende partijen op basis van algemeen en gelijk stemrecht voor volwassenen.”
Als je deze gangbare definitie hanteert, kun je stellen dat er democratieën bestaan zonder veel mechanismen om de rechten van het individu te beschermen – Egypte, Iran, Venezuela, Rusland, Turkije, Nigeria, Indonesië, India, Mexico en dergelijke – en democratieën waarin deze mechanismen wel bestaan, zoals Nederland.
Met andere woorden, als je beweert dat in de Nederlandse democratie de rechten van het individu wel degelijk worden beschermd, bijvoorbeeld doordat we een onafhankelijke rechterlijke macht hebben, of doordat we vrijheid van meningsuiting hebben, dan zeg je dat we enerzijds een democratie hebben (stemrecht, gekozen parlement), en anderzijds niet-democratische rechtsstatelijke mechanismen, die de macht van de gekozen regering beperken.
Het is belangrijk om dit onderscheid te maken, omdat deze twee aspecten van onze politieke structuur – de democratie en de mechanismen ter voorkoming van machtsconcentratie – zoals gezegd niet onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, zoals de voorstanders van democratie het graag doen voorkomen.
Sterker, ik ga nog een stap verder, en dit is ook het argument dat Frank Karsten en ik in “De Democratie Voorbij” aanvoeren: mijn stelling is dat het democratische systeem leidt tot een gestage ondermijning van de mechanismen die bedoeld zijn om democratische dictatuur tegen te gaan. Met andere woorden, dat democratie en individuele vrijheid tegenstrijdig zijn aan elkaar, en dat uiteindelijk, waar de democratie heerst, de vrijheid het onderspit zal delven – ondanks de mechanismen die er in sommige landen zijn om dat te voorkomen.
*
Ik wil proberen te laten zien hoe ik hierbij kom.
Een belangrijk punt dat moderne pleitbezorgers van de democratie meestal vergeten te vermelden, of misschien beseffen ze het niet, is dat de mechanismen die wij kennen ter voorkoming van machtsconcentratie, zijn bedacht en ingevoerd voordat er nationale democratieën ontstonden, dus voordat de democratie er was. Trias politica, vrijheid van meningsuiting, recht op particulier eigendom, en dergelijke, zijn liberale ideeën uit de 17e en 18e eeuw, die in die tijd in sommige landen werden ingevoerd, terwijl er op dat moment nog niet of nauwelijks sprake was van democratie. Montesquieu, die leefde van 1689 tot 1755, wilde met zijn trias politica het absolutisme uit die tijd tegengaan, niet de “tirannie van de meerderheid”. Daar was nog geen sprake van.
Het feit dat in “onze” westerse democratieën vrijheid van meningsuiting bestaat, en dat we andere individuele rechten hebben, komt dan ook niet doordat wij democratieën zijn, maar omdat wij een liberale traditie kennen.
De meeste liberale denkers uit de 18e en 19e eeuw, die streden voor individuele rechten en vrijheid, stonden dan ook argwanend tegenover de invoering van democratie. Zij waren bevreesd dat democratie zou leiden tot een ondermijning van de vrijheid van het individu.
Hiervan zijn talloze voorbeelden te geven. De Amerikaanse Founding Fathers bijvoorbeeld, die in 1776 de Verenigde Staten grondvestten op het idee van individuele rechten, worstelden enorm met het idee van democratie. Zij beschouwden de inrichting van de Verenigde Staten, waarin deling der machten centraal stond, als een manier om de vrijheid van het individu te beschermen tegen de tirannie van de meerderheid. Het woord democratie komt ook niet voor in de Amerikaanse grondwet of in de Onafhankelijkheidsverklaring.
Zo is dat rare Amerikaanse systeem van “kiesmannen” (het Electoral College), dat bij iedere presidentsverkiezing weer tot verbazing leidt bij buitenstaanders, ingevoerd om ervoor te zorgen dat de president niet rechtstreeks door het volk kon worden gekozen. (Zie Randall G. Holcombe, Origins of the Electoral College, 9 September 2000.) Ook andere “checks” en “balances” in het systeem waren gericht tegen het gevaar van de democratische dictatuur.
Europese liberalen dachten er precies zo over. Denkers als Lord Acton, Alexis de Tocqueville, Walter Bagehot, James Fenimore Cooper, John Stuart Mill, en Thomas Macaulay waren allemaal niet erg enthousiast over democratie. “Ik ben er altijd van overtuigd geweest dat instellingen die puur democratisch zijn vroeger of later de vrijheid, of de beschaving zullen vernietigen – of beide”, schreef de Brit Thomas Macalauy, in zijn tijd een vooraanstaande klassiek-liberale denker. (Bron: Erik Ritter von Kuehnelt-Leddihn, Liberty or Equality, 1951)
Filosoof Paul Gottfried schrijft: “De overtuiging dat democratie onvermijdelijk zou leiden tot socialisme werd gedeeld door alle Franse liberalen in de jaren 30 en 40 van de 19e eeuw.” (Paul Gottfried, Liberalism vs. Democracy, 2014)
*
Liberale waarschuwingen ten spijt, breidde de democratie zich echter gestaag uit in de 19e en 20e eeuw. Met als gevolg precies wat de liberale denkers hadden voorspeld: een groei van het nationalisme en een steeds grotere macht van de Staat. En als bijkomend gevolg: verwoestende massale oorlogen (de eerste en tweede wereldoorlog) en totalitaire Staten.
Het is niet een standpunt dat je vaak tegenkomt maar ik denk dat het verdedigbaar is, dat de invoering van democratie leidde tot de beide wereldoorlogen en totalitaire systemen in de 20e eeuw.
Kijk bijvoorbeeld naar Duitsland. Daar voerde rijkskanselier Bismarck in 1881 universeel kiesrecht in voor mannen. Volgens Fareed Zakaria (“The Future of Freedom, Illberal Democracy at Home and Abroad”, 2003/ 2007) deed hij dit omdat hij ervan overtuigd was dat de massa altijd voor de monarchie zou zijn en conservatieve kandidaten zou kiezen.
“Bismarck and his successors fought every election from then on using raw appeals to nationalism and employing all the symbols of patriotism at their disposal”, schrijft Zakaria. “It worked: they always won… Germany’s political elite became increasingly willing to use scare tactics and promote divisive politics. Catholics, socialists and other ‘enemies of the Reich’ were demonized and persecuted. The strategy required the identification of enemies within and without. Politicians … grew more and more militarist, building offensive weaponry and defining the country’s national interests in expansive aggressive ways. The result was a series of irresponsible policies, wildly popular at home, that were partly responsible for plunging Europe into a general war in 1914.”
Hitler werd voortgestuwd door diezelfde democratische golf. De Nazis kregen in 1933 44% van de stemmen, waarmee ze met afstand de grootste partij in Duitsland werden. Toegegeven – Hitler schafte vervolgens wel de democratie af. We zullen nooit weten of hij herkozen zou zijn als hij dat niet had gedaan.
Oostenrijk is ook een voorbeeld van een land dat ten prooi viel aan dictatuur door de gestage uitbreiding van de democratie. Zakaria beschrijft hoe in 1895 de ultranationalistische Karl Lueger werd gekozen tot burgemeester van Wenen. Dit gebeurde nadat in de 80er en 90er jaren van de negentiende eeuw het stemrecht in Oostenrijk was uitgebreid. Voor die tijd konden alleen de rijken en de hoogopgeleide bourgeoisie stemmen – en was Wenen het kosmopolitische centrum van de wereld.
Heel ondemocratisch weigerde de Oostenrijkse keizer overigens in eerste instantie Lueger te erkennen, omdat hij hem zag als een gevaar voor de vrijheid. Uiteindelijk kon hij toch niet om hem heen. Lueger noemde zijn ideologie Christelijk Socialisme. Het was een inspiratiebron voor het nationaal-socialisme van Hitler, die ten tijde van Lueger in Wenen woonde.
Ook in Engeland, Frankrijk en de Verenigde Staten namen nationalisme en socialisme toe naarmate het kiesrecht werd uitgebreid in de 19e eeuw. Al deze democratische en democratiserende landen zouden zich uiteindelijk enthousiast in de Eerste Wereldoorlog storten.
*
Democratisering in Azië, Afrika en Latijns Amerika na de Tweede Wereldoorlog heeft ook niet tot meer vrijheid of voorspoed geleid. Landen die het economisch goed hebben gedaan, waren meestal geen democratieën. Denk aan Chili, Maleisië, Thailand, Taiwan, Zuid-Korea, Singapore, Hongkong en op dit moment China.
Democratieën doen het meestal slechter. Indonesië is economisch afgegleden sinds de democratie daar werd ingevoerd en het land wordt nu steeds intoleranter en dictatorialer. Hetzelfde zie je gebeuren in Turkije, waar de democratisch gekozen regering politieke tegenstanders onschadelijk maakt en de vrijheid van burgers steeds verder beknot. Venezuela: idem. In vrijwel alle democratische landen in Afrika is sprake van willekeur, corruptie en burgeroorlogen. Democratische Afrikaanse landen als Zimbabwe, Oeganda, Mozambique, Democratische Republiek Congo, Tanzania, Soedan, Ethiopië, behoren tot de armste in de wereld, net als bijvoorbeeld Honduras, de Filippijnen, Venezuela, Guatemala, Brazilië, en ga zo maar door.
Fareed Zakaria, opgegroeid in India, beschrijft hoe zijn land – “de grootste democratie ter wereld” – als gevolg van democratisering is afgegleden van een rechtsstaat naar iets dat je het beste kunt omschrijven als tirannie van de Hindoe-meerderheid. In India zijn tienduizenden moslims vermoord en honderdduizenden uit hun woonplaatsen verdreven door democratisch gekozen leiders. Bombay, tegenwoordig Mumbai geheten, is net als Wenen in de 19e eeuw verworden van kosmopolitische hoofdstad tot een broedplaats van intolerantie.
Democratieën zijn ook niet minder oorlogszuchtig dan niet-democratieën, zoals vaak wordt beweerd, integendeel. Zakaria haalt de wetenschappers Jack Snyder en Edward Mansfield aan: “they contend, using an impressive data set, that over the past 200 years democratizing states went to war significantly more than either stable autocracies or liberal democracies. In countries not grounded in constitutional liberalism, the rise of democracy often brings with it hypernationalism and war-mongering.”
Deze oorlogszuchtigheid schrijven de auteurs toe aan de etnische en religieuze vooroordelen die politieke leiders in deze landen gebruiken om te worden gekozen of herkozen.
Maar ook zogenaamde “liberale democratieën” zijn oorlogszuchtig. De Britten hebben in de 20e eeuw talrijke militaire acties ondernomen in hun kolonieën, Nederland heeft oorlog gevoerd in Indonesië, België in de Congo, Frankrijk in Algerije, enzovoort. De Verenigde Staten, de machtigste democratie ter wereld, zijn tientallen oorlogen begonnen, hebben talrijke coups gepleegd, hebben met afstand de hoogste militaire uitgaven in de wereld en zijn ’s werelds grootste wapenleverancier.
*
Het idee dat vrijheid van meningsuiting verbonden is met democratie staat ook haaks op de werkelijkheid. Democratisch gekozen politici zijn juist voortdurend bezig die vrijheid te beperken. Ze proberen bijvoorbeeld invloed te krijgen op het onderwijs om te bepalen wat aan leerlingen moet worden onderwezen. Ze verbieden als het even kan kritiek op de staat, kritiek op de democratie en andere politiek incorrecte meningen. Wie “ondemocratische” geluiden laat horen, loopt de kans te worden vervolgd.
In veel democratische staten zoals Nederland bestaat uitgebreide wetgeving om “discriminerende” uitlatingen te verbieden. De speelruimte om kritiek te hebben op bijvoorbeeld de islam, of om andere afwijkende meningen te laten horen, wordt steeds kleiner.
Persoonlijke vrijheid komt ook steeds meer onder druk te staan in de meeste democratische landen, zelfs in van oorsprong relatief liberale landen. In veel landen is prostitutie verboden, en wordt roken, alcohol, en drugs aan banden gelegd.
Er zijn maar weinig democratische politici die campagne voeren om de vrijheid van meningsuiting onverkort toe te passen en persoonlijke vrijheden uit te breiden!
Voor economische vrijheid geldt hetzelfde. Fareed Zakaria stelt dat zijn geboorteland India verstrikt zit in een “insane web of economic regulations”. Dergelijke economische regulering – ook een vorm van dictatuur – vind je in bijna alle democratische staten – of het nou gaat om niet-westerse democratieën als Egypte, Brazilië, Nigeria, Venezuela, Mexico, en dergelijke, of westerse democratieën, zoals Frankrijk, Italië, Griekenland, Nederland, Engeland, de V.S., enzovoort.
De belastingdruk in Europese landen en de V.S. is historisch hoog, evenals de staatsuitgaven en staatsschulden. Het financiële systeem wordt volledig gecontroleerd en gemanipuleerd door de overheden. De Staat heeft grotendeels de controle over belangrijke economische sectoren als onderwijs, zorg, en huisvesting, controleert sociale voorzieningen, uitkeringen en pensioenen, reguleert de arbeidsmarkt, internationale handel, energie en voedselvoorziening, houdt radio- en t.v.-zenders en culturele voorzieningen in stand, reguleert omgangsnormen en sociale verhoudingen, bepaalt lonen voor een groot deel van de bevolking, bepaalt de inrichting van het land, legt infrastructuur aan, enzovoort.
Alle democratische Staten hebben omvangrijke bureaucratische apparaten in het leven geroepen om wetten uit te voeren. Deze apparaten hebben grote macht over het dagelijkse leven van mensen en zijn maar al te vaak corrupt. Daarnaast zijn grote delen van de bevolking direct of indirect afhankelijk geworden van de Staat.
Democratische regeringen vaardigen bovendien voortdurend nieuwe wetten en regels uit die burgers dienen te gehoorzamen. Daarbij kan niemand zich beroepen op enig contract met de democratische Staat. De regering heeft geen enkele verplichting ten aanzien van de burgers; andersom wel. De Staat kan bijvoorbeeld zomaar zonder waarschuwing de pensioengerechtigde leeftijd verhogen, maar de burger kan niet besluiten om geen AOW-premie te betalen.
Democratische landen houden er ook omvangrijke inlichtingendiensten op na die de bevolking bespioneren en andere geheime operaties kunnen uitvoeren. De Verenigde Staten spannen de kroon met 18 inlichtingendiensten met een budget van tientallen miljarden dollars per jaar.
En is het toeval dat de Verenigde Staten het land zijn met de grootste gevangenispopulatie ter wereld? Volgens één bron heeft “geen enkele andere maatschappij in de menselijke geschiedenis zoveel van haar eigen burgers gevangen gezet”. “Mass criminalization” wordt dit verschijnsel genoemd. Vergeet niet dat in de VS de democratie zo ver is doorgevoerd dat ook openbaar aanklagers, burgemeesters, sheriffs en dergelijke worden gekozen. Die verhogen hun politieke kansen door zoveel mogelijk mensen in de gevangenis te stoppen.
*
Kortom, je ziet in de praktijk dat democratie leidt tot collectivisering (in de vorm van socialistische of nationalistische systemen), hoge regeldruk, hoge belastingen, een toenemende inperking van de individuele (sociale, persoonlijke en economische) vrijheid. Dat ondersteunt mijn stelling dat democratie een vorm is van dictatuur, en zeker niet een vorm van vrijheid.
Hoe komt dit?
Het is een logisch gevolg van hoe het systeem werkt. Net als in iedere andere dictatuur, worden in een democratie alle belangrijke beslissingen centraal genomen, door de overheid, de Staat. Daardoor is in een democratie de reikwijdte van de Staat totaal. Er is geen leven denkbaar buiten het systeem om.
Neem onderwijs als voorbeeld. Wat voor onderwijs dienen kinderen te krijgen? Zo’n vraag kan in een democratie niet door mensen individueel worden beantwoord. De regering moet die vraag beantwoorden. In theorie kan de regering besluiten dat burgers vrij zijn in hun onderwijskeuze, maar dat zal zij zelden doen. De regering is immers niet gekozen om zich vervolgens niet met het onderwijs te bemoeien. De bevolking verwacht van de regering dat zij “zorgt voor goed onderwijs”.
Er is ook geen enkel democratisch land waarin de regering zich niet bemoeit met het onderwijs. In Nederland schrijft de regering voor wat leerlingen moeten leren en kunnen. Er is alleen vrijheid in hoe die doelen worden bereikt. Zo moeten alle leerlingen van de middelbare school “centraal schriftelijke” eindexamens doen. Ook al is de kennis die hierbij wordt getoetst nog zo beperkt, ervan afwijken mag niemand.
Wat voor onderwijs geldt, geldt voor alle aspecten van de samenleving. De regering kan een bepaalde mate van vrijheid toestaan, en doet dat soms ook – een bepaalde mate van vrijheid van meningsuiting bijvoorbeeld – maar het is de regering die toestaat, die beslist – en dus ook beslist hoe ver die vrijheid van meningsuiting mag gaan.
De eerder genoemde mechanismen die in het verleden zijn ingevoerd om de individuele vrijheid te beschermen, helpen hier een beetje tegen, maar kunnen er uiteindelijk niet tegenop. Trias politica is een prima idee, maar de “onafhankelijke” rechterlijke macht is niet werkelijk onafhankelijk. Zij moet uiteindelijk gewoon de wetten uitvoeren die door de regering zijn ingevoerd.
De grondwet kan ook gewoon worden gewijzigd door de regering – en de Nederlandse grondwet is sowieso niet bedoeld als bescherming van de individuele vrijheid. Onze grondwet geeft juist een ruim mandaat aan de Staat om de maatschappij in te richten. De Nederlandse Grondwet stelt expliciet dat de Staat moet zorgen voor ‘bevordering van voldoende werkgelegenheid’, ‘spreiding van welvaart’, ‘bevordering van de volksgezondheid’, ‘bevordering van voldoende woongelegenheid’, toezicht op het onderwijs, ‘bestaanszekerheid van de bevolking’.
De Staat moet volgens de Grondwet zelfs de ‘voorwaarden’ scheppen voor ‘maatschappelijke en culturele ontplooiing en vrijetijdsbesteding’. Artikel 1 van de Grondwet verbiedt bovendien discriminatie – ook tussen burgers onderling, dat is althans de interpretatie van juristen – en leidt daarmee ook tot een drastische inperking van de vrijheid. Kortom, de Nederlandse Grondwet is gewoon een sociaal-democratisch programma en heeft niets te maken met individuele vrijheid.
*
Democratie leidt dus tot centralisatie van de macht – en dat zal logischerwijze ondermijning van de individuele vrijheid tot gevolg hebben. Toegegeven, in theorie hoeft dat niet per sé zo te zijn. Als kiezers massaal voor vrijheidslievende maatregelen stemmen, en bijvoorbeeld voor een kleinere overheid, dan kan democratie in de praktijk leiden tot een afname van Staatsmacht. Die macht blijft dan in potentie aanwezig, maar wordt niet gebruikt – kan zelfs worden gebruikt om vrijheid te beschermen.
De prikkels die in het systeem zijn ingebouwd maken deze uitkomst echter niet erg waarschijnlijk. Bij ieder probleem dat mensen tegenkomen in de samenleving, zullen ze, in een democratie, naar de overheid kijken om het op te lossen. Dat is tenslotte het idee achter democratie: het probleem moet “democratisch”, dus door de regering, worden opgelost.
Hoeveel politici voeren campagne met het idee dat zij zelf minder macht zouden moeten hebben?
Verder is het logisch dat in een democratie belangengroepen ontstaan die bevoordeeld willen worden door de overheid. Kunstenaars, omroepen, boeren, banken, voetbalclubs, bedrijfstakken, iedereen probeert zoveel mogelijk uit de staatsruif te eten en er zo min mogelijk in te stoppen, simpelweg omdat het systeem dit mogelijk maakt.
Democratie werkt ook op cultureel niveau een collectivistische mentaliteit in de hand. Democratieën vallen samen met de Staat, de natie – het zijn nationaal-democratieën, die daarom ook gericht zijn op het “nationale” belang. “Eigen volk eerst” is geen ondemocratische slogan.
Ik merk zelf vaak dat deze collectivistische mentaliteit zo vanzelfsprekend is geworden, dat veel mensen geen notie meer hebben dat het ook anders zou kunnen, dat er ook een samenleving mogelijk is zonder almachtige democratische Staat die over ons waakt.
De Duitse rechtsgeleerde Carl Schmitt heeft – volgens Paul Gottfried – het verschil tussen de liberale en de democratie visie als volgt omschreven: “Liberalen, volgens Schmitt, accepteren de 18e eeuwse notie van een zelf-ordenend universum, die zij toepassen op politieke aangelegenheden. De liberale samenleving, net als het Deïstische universum of de Newtoniaanse kosmologie, is ontworpen om zichzelf te ordenen, zodra algemeen erkende regels mensen in staat stellen om in vrede welvaart te vergaren. Bestuur, vanuit dit liberale perspectief, houdt in dat procedurele normen die correct worden toegepast leiden tot een zelfregulerende burgerlijke samenleving. Democratie daarentegen beroept zich op de soevereiniteit van het volk, op basis waarvan democratische regeringen zichzelf legitimeren. Dergelijke regimes beroepen zich niet op een bleke rechtsgeldigheid, maar streven ernaar totale staten te worden zoals gewild door de massa die zich tot hen wendt voor veiligheid en leiding.” (Paul Gottfried, On Liberal and Democratic Nationhood, 1991, eigen vertaling)
De conservatieve Amerikaanse socioloog Robert Nisbet omschreef democratie als “een oorlog tegen alle onderdelen van het leven die zich verzetten tegen politisering. Onheilspellender nog, de scheidslijn tussen publiek en privaat is steeds verder vervaagd. Speciale belangengroepen zijn de staat binnengedrongen terwijl overheidsbureaucraten zich mengen in voorheen particuliere onderwijskundige, religieuze en sociale instituties”. (Paul Gottfried, On Liberal and Democratic Nationhood, 1991,eigen vertaling)
Wie zou dit kunnen ontkennen? In onze democratische wereld is alles politiek en zijn we allemaal in fundamentele zin onderdanen geworden van de nationaal-democratische Staat, die in verregaande mate bepaalt “wie je bent” en welke rechten én plichten je hebt.
*
De oplossing voor de problemen in de wereld – armoede, corruptie, bureaucratie, oorlog, geweld, werkloosheid, inflatie, financiële crises, sociale spanningen – is dan ook niet “meer democratie”, maar juist minder democratie – in de zin van minder staatsmacht. De oplossing is meer vrijheid.
De kant die we dan ook niet op moeten is om onze “indirecte democratie” te vervangen door meer directe democratie, bijvoorbeeld door besluiten te laten aansturen middels referenda. Deze oplossing is inderdaad “democratischer”, maar zal geen betere uitkomsten opleveren. De reden dat democratie zo gebrekkig werkt is niet – zoals vaak wordt verzucht – dat burgers zo dom zijn. Het komt omdat alle besluiten in een democratie centraal worden genomen. De oplossing is dan ook: minder macht geven aan de staat. En dan vooral de centrale staat en de supranationale staat, de EU. De oplossing is decentralisatie. Mensen weer controle geven over hun eigen leven.
Grote nationaal-democratische staten moeten worden opgebroken in een veel groter aantal kleinere samenlevingen. Dit hoeft niet per se in alle gevallen te leiden tot meer vrijheid, maar er zal wel bestuurlijke concurrentie ontstaan, waardoor je mag verwachten dat de kwaliteit van het bestuur omhoog zal gaan en mensen meer keuzevrijheid krijgen over hoe ze kunnen leven. Denkers uit het verleden geloofden sowieso dat democratie alleen mogelijk en wenselijk was in kleine, homogene samenlevingen, zoals stadstaten.
Het beste zou zijn als we de overgang kunnen maken van een wereld van gecentraliseerde democratische (en niet-democratische) Staten naar een van vrijwillige samenlevingen. Hoe die wereld eruit zou kunnen zien, beschrijf ik mijn boek De Staat Voorbij (2017) en in mijn Engelstalige boek-in-wording Freedom of Government and the Friendly Society.