De Friendly Societies: hoe je sociaal kunt samenleven zonder bemoeienis van de staat

De Friendly Societies: hoe je sociaal kunt samenleven zonder bemoeienis van de staat
03/12/2022 Karel Beckman

In Nederland zijn sinds het begin van de coronacrisis talrijke lokale groepen opgericht. Veel daarvan zijn geïnspireerd door professor Bob de Wits visie van een Society 4.0, gebaseerd op decentrale vrijwillige samenwerkingsverbanden. Wat niet iedereen weet is dat in voorgaande eeuwen dergelijke gemeenschappen ook hebben gefloreerd, totdat ze werden verdrongen door de nationale verzorgingsstaat.

In Groot-Brittannië had je de Friendly Societies, in de Verenigde Staten Fraternal Societies. Het waren clubs waarin met name arbeiders zich hadden verenigd, om elkaar te helpen bij ziekte, werkloosheid en andere tegenslagen. De verbazingwekkende geschiedenis van deze Friendly en Fraternal Societies is vrijwel geheel vergeten. Als het over het ‘kapitalisme’ gaat in de 19e eeuw worden meestal uitsluitend uitwassen belicht. Dat is geen toeval natuurlijk. De voorstanders van centralisme doen het graag voorkomen alsof een bureaucratische welvaartsstaat nodig is om voor mensen te zorgen. De Societies bewijzen het tegendeel.

De Friendly Societies waren geen marginaal fenomeen. Ze waren bijvoorbeeld veel groter dan de vakbonden. In 1910 hadden 9 miljoen mensen in Groot-Brittannië een vorm van verzekering middels de Friendly Societies. In de Verenigde Staten was op het hoogtepunt van de beweging 30% van de mannelijke bevolking lid van een Fraternal Society. Daar waren het vooral zwarten en immigranten die zich hadden verenigd. De groepen zorgden niet voor alleen voor uitkeringen aan weduwen, wezen en werklozen, maar kochten bijvoorbeeld ook gezamenlijk medische diensten in – tot ergernis van de medische stand die het geen pas vond dat artsen ‘onder de prijs’ moesten werken.

De Friendly Societies, die eind 18e eeuw ontstonden, moesten heel lang opboksen tegen de gevestigde machten. De Britse regering beschouwde ze als illegale samenzweerders (alleen de Vrijmetselaars werden getolereerd) en de Kerk veroordeelde ze als ketters (lees: concurrenten), hoewel vele lokale groepen religieus geïnspireerd waren. Mede door deze tegenwerking en het gebrek aan juridische status, ging er ook het nodige mis bij de Societies, die door eenvoudige ambachtslieden en arbeiders werden beheerd en behoorlijk complexe verzekeringssystemen moesten ontwikkelen.

Niettemin bleven ze tegen de klippen op groeien. De lokale verenigingen, die veelal samenkwamen in pubs, maakten deel uit van steeds grotere overkoepelende ordes, met prachtige namen, zoals de National Independent Order of Oddfellows, de Ancient Order of Foresters en de Order of Druids. De grootste ‘lokale’ branch was de Manchester Unity of the Independent Order of Oddfellows. Deze had in 1851 al 229.049 leden, twintig jaar later, in 1870, maar liefst 442.575. (Er was ook een Friendly Society van geheelonthouders, maar die bereikte nooit meer dan 13.800 leden.)

De onstuitbare groei van de Societies noodzaakte het Britse parlement uiteindelijk om ze te erkennen en een juridische status te geven. Premier William Gladstone (1809-1898) moest op zeker moment toegeven: “Friendly Societies zijn zo’n belangrijk en kenmerkend fenomeen in de Engelse samenleving … dat iedere geschiedenis van dit land, en zijn bevolking …. niet compleet zou zijn als de Societies erin zouden ontbreken.”

In de Verenigde Staten bereikten de Fraternal Societies hun hoogtepunt aan het begin van de twintigste eeuw. “Amerika in die tijd bood een duizelingwekkend scala aan Fraternal Societies,” schrijft historicus Roderick T. Long. “Sommigen richtten zich op bepaalde etnische of religieuze groepen, andere niet. Vele boden entertainment en een sociaal leven voor de leden, of ze deden vrijwilligerswerk voor de gemeenschap. Sommige ‘broederlijke’ gemeenschappen bestonden geheel uit vrouwen. Het soort diensten waar leden uit konden kiezen varieerde ook enorm, maar het basispakket was bijna altijd een levensverzekering, een arbeidsongeschiktheidsverzekering en iets dat ‘lodge practice’ werd genoemd, een gezamenlijk contract met een arts of artsenpraktijk.”

De opkomst van de nationale verzorgingsstaat in het begin van de 20e eeuw luidde het einde in van de Societies. In plaats van vrijwillige samenwerkingsverbanden, werden verzekeringen een zaak van politici, bureaucraten – en lobbyclubs van verzekeraars, farmaceuten en artsen. De verzorgingsstaat bracht wellicht materiële zekerheid, maar leidde ook tot meer afhankelijkheid en controle, en verlies van zelfredzaamheid en sociale verbanden. Zoals de contemporaine Britse historicus John Frome Wilkinson schreef: “De oorsprong van de Friendly Society beweging was deels sociaal, maar meer dan dat: hij was moreel. De Friendly Societies toonden aan dat eenvoudige mensen in staat waren om zichzelf te verbeteren.”

Tijd voor de Friendly Society 2.0!

P.S. Deze column is eerder gepubliceerd in De Andere Krant, nummer 17, 2022.  In De Andere Krant wordt wekelijks bericht over de vele nieuwe initiatieven die er op dit moment worden genomen om vormen van samenleven op te bouwen buiten de staat om. Een abonnement is de moeite waard. www.deanderekrant.nl

0 Reacties

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

*